Déjà Vu
Daar lig ik dan, verbonden aan een tweetal levenslijnen (zuurstof en infuus) en vijf keer daags een medicijncocktail. De gedachten komen weer langzaam op orde en ik moet denken aan mijn dochter Sandra. Zij kreeg tijdens de eerste coronagolf het virus te pakken. Omdat ze in quarantaine moest, kon niemand haar bezoeken. Telefonisch spreken was bijna onmogelijk, zo benauwd was ze.
Ik zat op mijn werk en zag mijn telefoon overgaan. Sandra! Ik beëindig mijn gesprek met de klant en bel haar terug. Ze is helemaal over de toeren, huilt en snikt. De huisarts vindt de situatie zo zorgelijk dat hij ziekenhuisopname overweegt. Ik sta op de binnenplaats van het bureau, tranen in de ogen en me zo machteloos voelend. Ik zit op meer dan zestig kilometer afstand en er naartoe rijden heeft geen enkele toegevoegde waarde, hoewel ik dat maar al te graag wilde. Ze vertelt me dat ze binnen nu en een half uur uitsluitsel krijgt over de opname. Ik wacht gespannen af.
Een half uur later een berichtje op de telefoon: opname gaan niet door in verband met onder andere capaciteitsproblemen. De huisarts neemt de monitoring over en zal regelmatig contact met haar hebben. Haar buren worden gealarmeerd en zij zorgen voor de boodschappen en andere praktisch zaken, alles met inachtneming van de afspraken.
In die periode is ze ook jarig en we organiseren een balkonscene. Om toch een beetje jarig te zijn, feliciteren we haar vanaf de straat, terwijl zij op het balkon staat. De cadeautjes worden in de hal geplaatst. Wat een vreemde gewaarwording…
Nu lig ik in het ziekenhuis en ben flink geveld door het virus. Het is oktober en Sandra is nog steeds bezig met de revalidatie. De wetenschap heeft nog geen inzicht in de gevolgen op lange termijn. Sandra is nog steeds benauwd, heeft geen conditie meer en moet zich behelpen met een rollator. Wordt dat ook mijn toekomst? Enfin, voorlopig concentreer ik me op het herstel.
Na het avondeten krijg ik bezoek van een vrijwilligster. Ik ben haar naam kwijt, ik noem haar Ellen. Ellen studeert orthopedische techniek aan de Universiteit Twente en in haar vrije tijd doet ze vrijwilligerswerk in het ziekenhuis. Ze neemt alle tijd en we praten over van alles en nog wat: haar studie, haar indruk van Twente en haar werk in het ziekenhuis. We zijn al ruim een half uur verder als ze zich verontschuldigd: ze wil nog meer patiënten bezoeken. ‘Ik kom morgenavond weer terug voor een praatje!’ Een belofte die als muziek in de oren klinkt.
Een andere verpleegster komt de laatste controles van deze dag uitvoeren. Zuurstof, bloeddruk, hartslag. Het ziet er beter uit als die ochtend, maar nog lang niet op niveau. Op de vraag hoe ik me voel kan ik eigenlijk maar één antwoord geven: alsof ik door een vrachtwagen ben overreden. Een gevoel van algehele malaise die wordt gevoed door de benauwdheid. Enfin, het is rond de klok van half elf en ik besluit te gaan slapen. Het duurt maar even of de demonen van die nacht ervoor verschijnen weer. Ik fiets weer op mijn mountainbike door de bossen en wordt naar boven getrokken. Tussen het bladerdek door schijnt een fel licht. Ik open mijn ogen en kijk in de zaklamp van de nachtzuster. ‘Hoe gaat het met u?’ Wat ik zou moeten zeggen, zeg ik niet. Het gaat best goed, geef ik als antwoord. Ze wenst me een goede nacht en ik kijk op mijn telefoon: ik heb nauwelijks een half uur geslapen. Dit wordt een lange nacht.

Vervolg: woensdag gehaktdag